Risicomanagement… best practices !

Met deze bijdrage over risicomanagement bij het toerskiën heb ik getracht een lijstje op te stellen met best practices voor de gelegenheids(toer)skiër.

 

Populariteit

Ontegensprekelijk zit het ski-alpinisme, in de breedste zin van de betekenis, in de (ski)lift.

Het klassieke toerskiën kent zoveel aanhang dat op zonnige weekend- of vakantiedagen ganse treintjes naar boven sjokken op standaardtochten. Het freeriden boomt zo sterk dat in sommige skigebieden de rust te vinden is op en niet naast de piste.

Het wedstrijdcircuit moet her en der inschrijvingsstops inlassen. En het pistestappen – als trainingsterrein voor wedstrijdatleten of als alternatief voor langlaufers of zondagjoggers  – is de discipline met wellicht de sterkste groeicijfers.

 

Materiaal

Wat het traditionele toerskiën en nog meer wat het freeriden aangaat, is de evolutie op materiaalvlak mede debet aan deze groei. Ski-alpinisten met 85 mm onder de zolen en/of met Scarpa Lasers aan de voeten zijn haast een anachronisme.

De brede, vette rockers en de lichtere, stabielere skiboots zetten de poort van het buiten-de-piste skiën wagenwijd open voor de modale skiër. De boutade  “elke aap-met-een-hoedje-op kan zich voortaan aan het freeriden wagen” bevat meer dan een zweem van waarheid.

De aanschaf van een ABS-rugzak  verwijdert voor velen de laatste struikelblok op weg naar het grote avontuur. Het veiligheidsprobleem is hiermee definitief van de baan, nietwaar: “Lawinegevaar? Ma vent toch, nie zeuren  hé ! Aan het handvatje trekken en achteraf filmpje posten op Facebook ! “

 

Ongevallen

Een  recente Zwitserse ongevallenstudie (J. Schweizer/F. Techel)   – over een periode van 20 jaren – duidt  niet echt een trend aan. Ondanks de populariteitsstijging is er geen duidelijke toename van ongevallen waar te nemen.

Logisch wat betreft het wedstrijdcircuit en het pistegaan; lawinegevaar kan men hier vrijwel uitsluiten.

Minder logisch als het over toerskiën en freeriden gaat? Moeilijk te beantwoorden maar zeker is dat het kennisniveau ondanks de geleverde inspanningen en beschikbare informatie niet of onvoldoende is (mee)geëvolueerd (zie punt: opleiding – stand van zaken).

 

Geluk – Pech

De slachtoffers van een ongeval blijken in krantenartikels en hommages steeds “ervaren alpinisten” getroffen door een dosis “onfortuinlijke pech”.

Tal van analyses tonen aan dat brute pech of pure overmacht vrijwel nooit de oorzaak is. Dit geldt niet enkel voor lawines maar voor bergongevallen (winter/zomer) in het algemeen. Een lawine ontstaat niet zomaar. Vrijwel alle slachtoffers hebben “hun” lawine zelf uitgelokt.

Gelukkig is de natuur behoorlijk vergevingsgezind voor het menselijk falen. Het overgrote deel van onze fouten en stommiteiten wordt niet bestraft en belandt niet in statistieken.

De instelling “er is niets gebeurd, ergo we hebben juist gehandeld” leidt echter niet snel tot een verbetertraject. Dezelfde fouten zullen zich vroeg of laat herhalen. Met kritische zelfreflectie hebben we het vaak moeilijk. Ervaring kan  enkel worden opgebouwd langs deze weg van zelfbevraging.

Stommiteiten hebben zelden fatale gevolgen maar liggen vrijwel steeds aan de basis van een (dodelijk) ongeval. In se is dit een verheugende vaststelling.  Dit betekent immers dat met het correcte materiaal, de juiste technieken, voldoende kennis en ervaring, de juiste instelling en met aangepaste opleiding het risico in de bergen  echt tot een minimum kan gereduceerd worden. De treurige keerzijde van de medaille is dat vele ongevallen niet hadden moeten plaatsvinden.


Een beetje geschiedenis

Midden jaren 90 veroorzaakt Werner Munter een lawine in het wereldje van kenners. Gedaan met in de sneeuw te graven en kristallen te analyseren.  “Rechnen statt schaufeln” vormt het nieuwe devies.  De geboorte van de probalistische lawinekunde (nvdr. lawinekunde gebaseerd op statistisch cijfermateriaal)  is een feit.

In het berggidssenwereldje en wetenschappelijke kringen blijkt al vanaf de start enige scepsis te bestaan tegen deze wat eenzijdige benadering. De inspanningen van Munter op het vlak van planning daarentegen (3 X 3) zullen de tand des tijds wel  doorstaan.

In de gespecialiseerde pers verschijnen tal van artikels: sneeuwprofielen, zin van het maken van sneeuwtesten, compressietesten, Nieten, sneeuwmetamorfose, grenzen aan de probalistische benadering,…

Toch duurt het een hele tijd vooraleer onder specialisten een consensus groeit: “De statistische lawinekunde is een uitstekend model in de planningsfase. De analytische lawinekunde verschaft ons bijkomende informatie zeker wat betreft de ‘Einzelhangbeurteilung’.”

Ook de lawineberichtgeving is het laatste decenium niet blijven stilstaan. In de diverse berichten (Zwitserland, Vorarlberg, Tirol, Salzburg, Bayern,…) zit er meer eenvormigheid qua inhoud en structuur. Mede door het gebruik van  algemeen aanvaarde, duidelijke symbolen.

De belangrijkste evolutie in dit domein is de introductie van zes standaardpatronen: (a) verse sneeuw, (b) wind en driftsneeuw , (c) natte sneeuw, (d) een  probleem in de sneeuwlaag, (e) risico op glijdende sneeuw  en tenslotte (g) een gunstige situatie.

Voor elk van deze patronen staat een heldere en sprekende afbeelding ter beschikking.


Opleiding – stand van zaken

De grote alpenclubs (OeaV, DAV, SAC,… ) promoten ondertussen al enkele jaren deze symbiose van statistiek en analyse met tools als StopOrGo, SnowCard, GRM,…

Centraal staat hier – voor het statistisch luik – het verband tussen de gevarengraad en de beperkingen die we ons opleggen : bij 2 blijf ik onder de 40°, bij 3 blijf ik onder de 35 °, ….

Voor het analytisch luik vormen de patronen  uit de lawineberichtgeving de belangrijkste informatiebron: “Wat is het gevaar?  – Waar treffen we dit aan?  – Waarom treffen we dat daar aan? – …”

De resultaten van een recent onderzoek (W.Behr/J.Mersch) zijn echter ontnuchterend. Ondanks de nobele inspanningen van alpenverenigingen en andere organisaties worden de meest elementaire zaken op het terrein niet toegepast.

Het onderzoek (nvdr. analyse van ongevallen met dodelijke lawineslachtoffers over de periode 2013/2016) toont aan dat de toepassing van de probalistische methode, in zijn meest simplistische vorm, het merendeel van de slachtoffers  had kunnen vermijden !

En dit zelfs voor die patronen (probleem in de sneeuwlaag, natte sneeuw) waarvan men dacht dat de koppeling gevarengraad/beperking minder bepalend is.


Werk aan de winkel

Ondanks alle inspanningen op het vlak van opleiding is er dus nog heel wat werk aan de winkel.

Geen slecht woord over diverse kwaliteitsvolle en quasi professionele sites maar we laten ons soms blindelings leiden door allerhande powder alerts.  Zelfs op momenten dat locals het raadzaam achten één of enkele dagen af te wachten willen wij absoluut “ons ding” doen. Risicomanagement blijft dan vaak beperkt tot het nahollen of –skiën van een bestaand spoor.

In tegenstelling tot alpenbewoners staan de meeste laaglanders té weinig met de voeten in de sneeuw. Ze volgen een online opleiding. Ze klikken aan het einde van de rit – na het nodige trial- en errorwork – de correcte antwoorden aan in een multiple-choice evaluatie. Het eindrapport nomineert hen tenslotte tot halve expert. Ze gaan alle jaren een weekje toerskiën of freeriden en voelen zich ervaren specialisten.  Quod non.

Lawinekunde is een boeiende maar complexe materie. Dit leer je niet uit een boek of via een site of op de Kalmthoutse Heide.

Hoe kunnen we mensen die slechts één of twee weken per seizoen op stap gaan de nodige tools aanreiken om dit zo veilig mogelijk te doen? Heeft het zin hen te bestoken met een massa aan informatie? Hen te overbluffen met CT-, ECT- en Rutschblocktesten? Hen alle finesses van de analytische lawinekunde aan te leren? Wie beheerst deze trouwens? Voor mij, in mijn rol als instructeur, luidt ook hier het devies: less is more.

Best practices

Op basis van persoonlijke ervaringen als ski-alpinist en toerskimonitor en met de resultaten van W. Behr en J. Mersch voor ogen durf ik me wagen aan een lijstje van best practices.

  • Grafische reduktiemethode (GRM) :

Plan een tocht op basis van de gevarengraad en de steilste plaatsen. StopOrGo blijft hierbij de meest gebruiksvriendelijke methode. De SnowCard biedt het voordeel dat een onderscheid wordt gemaakt in gunstige en ongunstige hellingsrichtingen.

 

Vanaf lawinegevaar 4 blijf je op de piste. Bij lawinegevaar 3 lees je vaak: “Touren erfordern Erfahrung in der Beurteilung der Lawinengefahr und eine vorsichtige Routenwahl”.  Heb je die ervaring niet? Is het dan niet beter om dan al op de piste te blijven? Of om jezelf de beperking op te leggen tot 30° en niet 35°?

  • Lawineberichtgeving :

 

Vraag elke avond (of ochtend) het lawinebericht op. Neem dit grondig door en tracht een antwoord te geven op volgende vragen:

  • Hoe hoog is het lawinegevaar? = belangrijk voor GRM (1)
  • Wat vormt het gevaar vandaag? = één of meerdere van de  patronen
  • Waar moeten we oppassen voor gevaar? = hoogte, hellingsrichting, …
  • Waarom heerst daar gevaar? = ….

 

Hou met de antwoorden op deze vragen rekening bij de planning én tijdens de tocht.

Herlees na de tocht het lawinebericht en koppel terug. Wat heb ik hiervan gemerkt op het terrein?

  • Oefen met veiligheidsmateriaal :

 

Doe bij aanvang van de (toer)skiweek een uitgebreide test: zenden én ontvangen. Dagelijks voer je  een eenvoudige test door:  zenden.

Complexe zoekacties met meerdere slachtoffers komen zelden voor. Leg bij oefeningen de focus op het zoeken van één slachtoffer.

Met moderne drie-antennen-apparaten verloopt het zoeken vrij vlot. Besteed daarom voldoende aandacht aan sonderen en vooral aan uitgraven.

 

  • Standaardmaatregelen :

 

Een reeks van maatregelen die steeds worden toegepast en dit onafhankelijk van het lawinegevaar. We maken een onderscheid tussen de plannings- en de tochtfase.

In de StopOrGo-methode staan deze maatregelen netjes  opgesomd.

 

  • Oriëntatie :

 

Kennis van kaart, kompas en GPS zijn onontbeerlijk. Constant weten waar je je bevindt is een basisregel.

Bij toerskiërs –  die hun tocht vooraf plannen – laat dit soms al te wensen over maar bij freeriders is dit aspect vaak onbestaande. Ski ik een noord- of zuidhelling naar beneden? Waar eindigt mijn afdaling? Zijn er rotsbarrières of andere obstakels?

Het inschatten van gevaren bij mist is quasi onmogelijk. In dergelijke omstandigheden wil je je niet bevinden in gevaarlijk terrein. Een grondige kennis van het werken met GPS is hierbij een basisvoorwaarde.

 

  • De menselijke factor :

 

Pech of overmacht liggen zelden aan de basis van een ongeval (zie punt: Geluk – Pech). Een menselijk falen vormt vrijwel steeds de trigger. We zijn nu éénmaal mensen en geen machines maar hier af en toe bij stilstaan kan onheil voorkomen:

 

Bescheidenheid: Is de tocht wel aangepast aan je niveau? Waarom zou je het risico nemen? Om te pochen bij je vrienden? Om een filmpje te posten op Youtube?

Zijn de omstandigheden niet okay? Doe de beklimming of afdaling dan niet. Bedenk dat er volgende week, of volgende maand of volgend seizoen nog sneeuw ligt. De bergen gaan echt niet lopen hoor! Defensief gedrag is in de bergsport een teken van intelligentie.

 

ABS-rugzak: Een ABS-rugzak is geen “ticket to ride”. Stel jezelf steeds de vraag: “Zou ik deze beklimming of afdaling ook ondernemen met een gewone rugzak? “ Is het antwoord neen? Waarom zou je het dan wel doen met de ABS-rugzak?

 

Gevoel/intuïtie: Op dit domein staat het onderzoek nog in de kinderschoenen maar intuïtie heeft wel degelijk een plaats in de beoordeling van een situatie. Natuurlijk hangt dit voor een groot stuk samen met ervaring. Heb je ondanks je ervaring om onverklaarbare redenen een ongemakkelijk gevoel bij een afdaling of klim? Waarom er dan niet aan verzaken?

 

Reflectie: Ervaring kan enkel ontstaan door de juiste lessen te trekken uit gebeurtenissen. Durf jezelf kritisch te bevragen. Alles is goed afgelopen maar heb ik correct gehandeld? Zou ik volgende keer hetzelfde doen? Waarom en wat zou ik anders doen?

 

Dynamiek van de afdaling: toerskiërs besteden doorgaans de nodige aandacht aan tochtplanning. Tijdens het naar boven stappen is de focus voldoende gericht op mogelijke gevaren. Eens boven op de top – en zeker bij een stralend zonnetje en lekkere diepsneeuw – verdwijnt de lawinekunde in de rugzak en gaat het enkel nog om zo fotogeniek-mogelijk naar beneden te duiken. Freeriders trappen nog sneller in die val. Niet doen!

Anekdote

Na één van mijn stages – een week waar we constant geconfronteerd zijn met lawinegevaar drie – luidde de eindconclusie van de deelnemers unisono: “Als je maar af en toe op pad gaat, heb je hier onder deze omstandigheden niets te zoeken zonder begeleiding.”

Ook een vorm van risicomanagement, niet? In alle geval een toonbeeld van kritische zelfreflectie.

Hou het veilig !

 

Peter